Er zijn meerdere aspecten waar wij grote waarde aan hechten bij het kiezen van een fokcombinatie. Heel kort door de bocht: we fokken omdat we er heel veel plezier aan beleven, maar dat plezier hebben we alleen als we zeker weten er alles aan te hebben gedaan om pups op de wereld zetten die een goed leven kunnen hebben en waar de eigenaren plezier aan kunnen beleven. Natuurlijk, de natuur is grillig en onvoorspelbaar, maar we doen wel ons best om de kans op een goed hondenleven zo groot mogelijk te maken.
Verder willen we natuurlijk heel graag bijdragen aan het behoud van het fantastische ras. De Drent is een heerlijke hond en bovendien onderdeel van ‘ons’ cultureel erfgoed.
We willen het niet laten bij deze mooie gedachten, maar we vertalen het in een aantal uitgangspunten. Deze kunnen eigenlijk niet in een volgorde van belangrijkst naar minder belangrijk worden gezet, ze zijn allemaal even belangrijk. We moeten hieronder toch een volgorde kiezen omdat we nu eenmaal lezen van rechts naar links en van boven naar beneden. Deze (lees-) volgorde is echter willekeurig. Aandacht voor het ene aspect hoeft gelukkig niet ten koste te gaan van een ander belang. Er zijn nog zoveel fijne, gezonde Drenten dat het prima lukt om een combinatie te maken die recht doet aan alle facetten.
Foknormen rasvereniging
Voor onze fokplannen dienen we een fokaanvraag in bij de vereniging ‘De Drentsche Patrijshond’.
We vragen voor de pups een stamboom aan bij de Raad van Beheer voor Kynologie in Nederland.
Gezondheid
We doen ons best gezonde honden te fokken. We gunnen de honden een lang leven zonder de lasten en beperkingen van (erfelijke) ziekten en aandoeningen. De zorg voor gezondheid wordt voor een deel al voorgeschreven door het Verenigingsfokregement (VFR): er mag alleen worden gefokt met honden waarvan de heupen en ellebogen zijn getest en goed bevonden. Ook is een test op erfelijke oogaandoeningen voorgeschreven.
In het ras komt ook epilepsie voor. De meningen zijn verdeeld over hoe vaak dat voorkomt en over de vraag in welke gevallen de aandoening erfelijk is. In ieder geval schrijft het VFR voor dat niet mag worden gefokt met een hond als die lijdt aan epilepsie en ook niet als er bij een nakomeling uit een eerder nest van dezelfde combinatie epilepsie is geconstateerd. We hebben er bij onze fokcombinaties alles aan gedaan om ons er van te verzekeren dat aan deze voorwaarde is voldaan.
Tenslotte: het inteeltcoefficiënt (IC). In het register van de rasvereniging (Zooeasy) kan vooraf worden uitgerekend wat de inteeltcoefficiënt van de toekomstige pups zal zijn. Hoe hoger dit getal, hoe groter de kans dat een erfelijke ziekte zich zal manifesteren bij een pup. Het is dus zaak de IC laag te houden.
In het latere leven van de honden is de gezondheid natuurlijk afhankelijk van voeding, medische zorg (vaccinaties), beweging en aandacht. Daar kunnen we niet zoveel aan doen behalve goede baasjes te zoeken voor de pups.
Karakter
De meeste pups zullen een gezinshond worden, dat wil zeggen deel gaan uitmaken van een ‘mensen-huishouden’. Dat is vaak een heel dynamische omgeving: het huishouden zelf, bezoek, uitjes… We fokken alleen met honden die hebben laten zien dat ze goed passen in zo’n omgeving. Uiteraard kennen we onze eigen hond goed, maar we zullen ook een reu kiezen die niet angstig is en die vriendelijk omgaat met mensen.
Uiterlijk
De Drentsche Patrijshond is een rashond en daarom zijn de eigenschappen vastgelegd in een internationaal geldende ‘rasstandaard’. Daarin worden de karaktereigenschappen en de uiterlijke kenmerken beschreven. Om het ras Drentsche Patrijshond te behouden en door te geven, is het van belang dat de honden waarmee wordt gefokt o.a. voldoen aan de exterieur-criteria in de rasstandaard.
Op exterieur-keuringen beoordeelt een keurmeester in hoeverre een hond aan de rasstandaard voldoet. De keurmeester kan de volgende kwalificaties geven: Matig, Goed, Zeer goed en Uitmuntend.
Het verenigingsfokreglement (VFR) schrijft voor dat beide ouderhonden minimaal 2x een ‘Zeer Goed’- of ‘Uitmuntend’- kwalificatie moeten hebben behaald die is toegekend door een voor het ras bevoegde Nederlandse keurmeester. Als de hond een in het VFR genoemd jacht-diploma heeft behaald, volstaat één exterieur-kwalificatie.
Jachtpassie
De Drent is een all-round jachthond, dat wil zeggen dat hij is gefokt voor zowel het werk vóór als na het schot. Voor het schot: het vinden en vastzetten (het ‘voorstaan’) van het wild (bijvoorbeeld: patrijs, fazant, haas), zodat de jager het kan schieten. Na dat schot (als dat raak was…) is het ook wel fijn als het wild wordt opgehaald: dat is het apporteren.
Voorstaan
Elke Drent heeft het instinct tot ‘voorstaan’. Als uw hond een vogel opmerkt in het gras, ziet u dat hij op enige afstand blijft stilstaan, ‘bevriest’ en focust op de vogel. Alsof hij u iets wil vertellen. En dat is ook zo!
U en uw hond hebben helaas niet zoveel mogelijkheden om iets te doen met dit mooie talent. Met onze eigen honden hebben er dan ook nauwelijks ervaring mee kunnen opdoen. Als u met uw hond dit ‘veldwerk’ wilt beoefenen, kunt u daar het beste mee beginnen als de hond nog jong is. Meer informatie vindt bij de rasverenigingen voor de Drentsche Patrijshond en bij de Nederlandse Jagersvereniging.
Apporteren
Ook het ‘apporteren’ zit van nature in de Drent. Dat begint misschien met het ophalen van een pantoffel en kan doorgaan tot de moeilijkste proeven op een MAP (Meervoudige Apporteerproef). Of natuurlijk bij een mooie actie in de praktijkjacht.
Gelukkig is apporteren in veel situaties heel goed te oefenen: in huis, in de tuin en tijdens de wandelingen. En natuurlijk: tijdens de apporteertrainingen bij een jachthondenschool. Wij hebben er heel plezier in gehad om met onze honden aan allerlei apporteertrainingen mee te doen.
Het apporteren is een fantastische activiteit voor zowel baas (‘voorjager’) als hond. U bouwt een hechte band op met uw hond en u kunt hem altijd ‘activeren’: iets te doen geven dat hij als een uitdaging ziet. Ook een hond moet, net als een mens, zowel lichamelijk als geestelijk actief blijven om zich goed te voelen en gezond te blijven.
Zoals gezegd zit het apporteer-talent in elke Drent en is het op elk niveau fijn om met uw hond bezig te zijn. Bij het maken van een fokcombinatie houden we rekening met de apporteer-passie van de ouderhonden. De ene hond heeft nu eenmaal meer met dat ‘werk’ dan een ander en het is mooi om deze aanleg vast te houden in het ras.
Inteeltcoëfficiënt
Het inteeltcoëfficiënt (IC) van de pups is een indicatie van de mate van verwantschapvan de ouderdieren. Is deze erg hoog, dan is er een groter risico dat zich bij de pups erfelijke ziekten manifesteren. We zullen er dus streven de IC zo laag mogelijk te houden, in ieder geval binnen de bandbreedte die algemeen als gematigd wordt beoordeeld.
Genetische diversiteit
Ja, toch op laatste plaats terecht gekomen…maar zeker niet het minst belangrijk. Nogmaals, er zijn gelukkig nog zoveel prima reuen dat we het belang van genetische diversiteit kunnen dienen zonder iets in te leveren op de andere aspecten. De Drentsche Patrijshond is een klein ras, dus we moeten zuining zijn op de genen die nu ‘in omloop’ zijn (de genen-pool). Gelukkig komt daar steeds meer aandacht voor en is er tegenwoordig ook een eenvoudige manier te bepalen in welke mate een combinatie helpt bij het behouden van de genen-diversiteit. In het register van de rasvereniging kan de mean-kinship-waarde (MK) van elke hond worden gevonden. In dat getal wordt de verwantschap aan de volledige populatie uitgedrukt. Hoe lager dit getal, hoe groter de kans dat ‘zeldzame’ genen worden doorgegeven en dus beschikbaar blijven in het ras. De mean-kinship-waarde nemen we serieus mee bij de keuze voor een fokcombinatie.
Ook de keuzes die worden gemaakt met het oog.op het inteeltcoeffciënt (IC) van de pups kan invloed hebben op het behoud van de genen in het ras. Een te sterke focus op een lage IC kan immers op de lange termijn leiden tot een kleinere genenpool. De vraag is dus niet: is de IC óf MK belangrijk? We hebben deze gegevens allebei nodig om een goede fokcombinatie te maken!
Verder is het goed om zoveel mogelijk honden te laten meedoen aan de fokkerij. Een teefje kan maximaal 3 of 4 nesten krijgen, vaak zal het bij 1 of 2 nesten blijven. Reuen kunnen veel meer nesten geven, in het verleden kon dat aantal wel oplopen richting de 20. In het Verenigingsfokreglement is nu bepaald dat een reu maximaal 3x per jaar een geslaagde dekking mag verrichten met een maximum van 9 dekkingen in zijn hele leven. Hoe meer reuen er meedoen aan de fokkerij hoe beter. En er zijn zoveel mooie reuen beschikbaar!